Marine Kalender

 



Ontstaan

In de Bourgondische en Habsburgse Nederlanden was men begonnen aan een centraal beleid ten aanzien van een marineorganisatie. De belangen van de centrale regering kwamen echter niet altijd overeen met die van de gewesten, waardoor die regelmatig zelf vloten uitrustten.

Opstand

In 1568 begon De Opstand. Voor de bevoorrading had Lodewijk van Nassau enkele schippers een kaperbrief gegeven om koopvaarders te beroven. Op deze kaperschepen zaten edelen die hun privileges waren kwijtgeraakt, strenge Calvinisten die gevlucht waren voor het katholieke gezag en ook misdadigers. Dit werden de geuzen, waarvan Lodewijk van Boisot admiraal van Zeeland werd.

In 1575 werd de admiraliteit van Zuid-Holland ingesteld, tegelijk met die van Noord-Holland. De admiraliteit van Zuid-Holland stond van het begin af het meest in aanzien en had dan ook zekere anciënniteitsrechten. Het tot 1578 nog Spaansgezinde Amsterdam trad pas rond 1585 met een eigen admiraliteit toe.

Door de landvoogd Robert Dudley, graaf van Leicester, werd in 1586 een nieuwe instructie voor de admiraliteit opgesteld. Op basis van deze nieuwe instructie werden dat jaar de admiraliteitsraden in Veere, Rotterdam en Hoorn opgericht. In dat jaar werd ook de Oostendse Admiraliteit opgericht. Oostende stond echter al vanaf 1572 onder invloed van Zeeland en onder Zeeuwse druk werd deze admiraliteit al in het jaar daarop opgeheven. Na het driejarig Beleg van Oostende kwam de stad onder de Duinkerkse Admiraliteit die in 1583 door Parma was opgericht.

Gezicht op de gebouwen van de Admiraliteit in Harlingen.

De opstand maakte een betere regeling van het marinebestuur noodzakelijk. In 1596 werd in een poging tot centralisatie een generaal College van Admiraliteit opgericht, bestaande uit gecommitteerden van alle provinciën. Provinciaal particularisme zorgde er echter voor dat dit maanden later terzijde werd geschoven. De sfeer werd zelfs zo grimmig dat Zeeland en Holland elkaars schepen aanhielden en Elizabeth I van Engeland zich geroepen voelde een poging tot verzoening te doen.

 Op 13 augustus 1597 werd het beheer van het zeewezen in een Instructie voor de Admiraliteiten door de Staten-Generaal vastgelegd. Vanaf dat jaar lag de maritieme verdediging van de Republiek in handen van vijf Colleges ter admiraliteit: De Admiraliteit van Zeeland (Middelburg), de Friese Admiraliteit (Harlingen, voor 1645 Dokkum), de Admiraliteit van het Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen), de Admiraliteit van Amsterdam en de Admiraliteit van de Maze (Rotterdam).

 De admiraliteitscolleges werden bestuurd door de Heeren Raden ter Admiraliteit. De Prins van Oranje was als admiraal-generaal voorzitter van de colleges. Hij liet zich vertegenwoordigen door een luitenant-admiraal. Als er geen stadhouder was – zoals tussen 1650 en 1672 – hadden de Staten-Generaal de eindverantwoordelijkheid. In de praktijk kwam daardoor veel macht terecht bij de raadpensionaris, de secretaris van de Staten van Holland.

 Hoewel de admiraliteitscolleges generaliteitsorganen waren, hadden de gewesten veel invloed, ondanks de gezamenlijke vergaderingen in Den Haag. De Admiraliteit van Amsterdam maakte over het algemeen de dienst uit. Dit college nam de meeste activiteiten van de zeemacht voor zijn rekening. 

Klik op de streep en lees hier verder

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

E-mailen
Info